Voor de visserij in de binnenwateren werd en wordt gebruik gemaakt van fuiken (foeken). Dit zijn handgeknoopte netten waar de vis wel in, maar niet uit kan zwemmen. Het knopen van een fuik is een ambacht waar een specifieke vaardigheid voor vereist is. In Giethoorn wordt dat foeke breien genoemd.
Niet alleen in Giethoorn maar in heel Nederland werd en wordt bij de visserij in de binnenwateren gebruik gemaakt van fuiken, in het Gieters: foeken. De foeken worden aan stokken in het water gezet en regelmatig geleegd. Er wordt o.a. gevist op paling, snoek, snoekbaars, brasem en zeelt. De laatste jaren is het aantal beroepsvissers teruggelopen; in Giethoorn zijn er nog maar twee actief terwijl er in vroegere jaren meer dan twintig waren.
De vissers maakten de netten zelf, meestal in de winterperiode, wanneer ze niet visten. Vaak deden ze dat binnen, naast de kachel. In de zijkanten van de schouw zaten haken die daarvoor (ook) werden gebruikt. Het maken en repareren (boeten) van foeken is een bijzonder ambacht, waar veel vaardigheid voor vereist is. Voor het vangen van paling is een andere fuik nodig dan voor het vangen van, bijvoorbeeld, brasem. De paling blijft zoeken naar een ontsnappingsmogelijkheid; de andere vissen zwemmen de fuik in en blijven gevangen in het eind van de fuik.
Vroeger werden de fuiken gemaakt van katoen. Voor het behoud van de fuiken werden ze “getaand” in een taanton met cachou (cachou: zijn kleine klontjes en schilfertjes die in heet water worden opgelost en dan een bruine kleur heeft). Er worden nu geen fuiken meer handgemaakt. Als er tegenwoordig nog fuiken gebruikt worden, zijn dat meestal fuiken die in China gemaakt zijn van polyethyleen.