Turf steken

In Nederland is eeuwenlang veen gedolven, ook in de omgeving van Giethoorn. Dat gebeurde omdat gedroogd veen, turf, een goede brandstof is. Turf werd niet alleen thuis maar ook in bedrijven gebruikt in kachels, ovens en om machines draaiende te houden.

In het brede dal van de Vecht vormde afgestorven plantenresten, veenmos, zich tot een pakket veen. In het gebied tussen Zwartsluis, Wanneperveen en de huidige Weerribben varieerde de dikte van dat veen van enkele centimeters tot enkele meters. Dit veenmosveen bleek zeer geschikt te zijn om turf van te maken. In dat gebied, bij het Giethoornsche Meer, ontstond rond 1200 een kleine nederzetting: Giethoorn. De bewoners hiervan staken turf, in eerste instantie voor eigen gebruik. Steeds als de turf was opgegraven, schoof de nederzetting een stukje op, om uiteindelijk te  eindigde bij de huidige Dorpsgracht.


Turf werd door grachten, via het Giethoornsche Meer, naar de haven van Blokzijl gevaren. Want was turf eerst voor eigen gebruik, later was het ook bestemd om te verkopen.

In 1549 werd in Blokzijl een nieuwe haven aangelegd en het vervoer vanuit het achterland verbeterd. Grachten vanaf Giethoorn die naar deze haven leidden, waren de Thysjesgracht, de Bouwersgracht, de Cornelisgracht en de Zuidergracht. Tussen die grachten lagen stukken land: De Noorder Kluft, de Duinzater Kluft, De Zwarte Kluft en de Zuider Kluft. In deze kluften lagen ook de eendenkooien. De grachten werden gegraven voor het afvoeren van de turf maar deden later dienst voor de boeren voor vervoer van vee en landbouwproducten.     

Vanaf 1750 waren de veenlanden in de omgeving voor een groot deel afgegraven. In de grote steden in Holland was er nog altijd behoefte aan turf en had men nog de middelen om het te kopen. Veel Gieterse gezinnen vertrokken naar Zuid Friesland om daar turf te steken. Zij vestigden zich tussen Schoterzijl en Heerenveen. De Gietersen die in de omgeving van  Giethoorn bleven, gingen nu ook het  veen van onder de waterspiegel winnen. Het veen werd met een baggerbeugel uitgebaggerd. Vervolgens werd het over stroken land, ook wel legakkers genoemd, verspreid om te drogen. Het resultaat was dat de turf van laagveen, net als hoogveen, bruikbaar was om te stoken.

 

Tot 1900 bleven veel Gietersen turf steken, hoewel de vraag wat minder was geworden. De opkomst van steenkool maakte turf overbodig. Toch is turf tot ver in de twintigste eeuw als huisbrandstof van belang gebleven. De brandstofschaarste in beide wereldoorlogen was daar medeoorzaak van.

Andere artikelen uit het thema 'Ambachten'
Uitgelicht
Andere thema's